Een passagiersvliegtuig dat op klaarlichte dag wordt neergehaald. Een verschrikkelijke aanslag met 298 slachtoffers. Hun lichamen verspreid over een gebied van 15 kilometer. Gruwelijker kan het niet, dacht ik.
Tot ik diezelfde dag nog een foto zag van een stapel paspoorten, verzameld in het gras. Een bang gevoel bekroop mij. Paspoorten, die bewaar je op een veilige plek, in een tas of jas met rits. Paspoorten vallen niet zomaar bij bosjes op de grond. Het kon niet anders dan dat er mensen met hun vieze vingers in de persoonlijke spullen van de overledenen zaten. Even hoopte ik nog dat het ging om behulpzaamheid. Dat ze wilden helpen bij een snelle identificatie van de slachtoffers.
Tot ik hoorde dat er geen camera, laptop of mobiele telefoon meer te vinden was op de rampplek. Dat zelfs lichaamssieraden waren verdwenen. Dat kan niet waar zijn, dacht ik nog. Dat kun je toch niet maken?
De bevestiging kwam toen ik las dat familieleden van overleden passagiers meldden dat de creditcards van hun geliefden gebruikt werden in Oekraïne en dat hun telefoons werden opgenomen door mensen die een Oost-Europese taal spraken.
Het werd heel lang stil in mij. Ik zocht naar antwoorden. Naar een reden waarom.
Ik probeer me in te leven in iemand die een dode berooft. Ergens zie ik wel een ‘waarom zoiets zou kunnen gebeuren’. Ik denk hierbij meteen aan apocalyptische films en verhalen. De hele wereld vergaat en je hebt het als overlevende koud en ziet een lichaam met kleren, met schoenen, een jas die je zelf niet hebt. Zoiets steel je uit pure noodzaak. De dode heeft er niks meer aan en jij kan misschien langer overleven.
Maar dat was hier zeker niet het geval. Hier hebben achterlijke figuren dagenlang weloverwogen tussen ontbindende lichamen gelopen, zonder zich om hen te bekommeren.
Ben je nog wel mens als je zonder te verschieten langs een lichaam kan lopen en een volgende koffer openbreekt? Langs de lichamen van zoveel onschuldige kinderen die slachtoffer zijn geworden van jouw zinloze oorlogsgeweld? Heb je wel een ziel als je een portemonnee uit de broekzak van een lijk haalt en met de gevonden creditcard aan het winkelen gaat? Als je de trouwring van een stijfgeworden hand trekt zodat je deze voor een klein bedrag kan inruilen bij een pandjeshuis?
Ik kan me werkelijk niet indenken dat iemand echt zoiets doet zonder hier maar een seconde over na te denken. Zeker niet in een tijd waarin zelfs de meest afgelegen boerderij toegang heeft tot het nieuws via televisie en internet en je dus donders goed weet, dat deze mensen stuk voor stuk gemist worden. Dat er zoveel nabestaanden zitten te wachten op de terugkeer van hun geliefden.
Ik probeer me in te leven in deze plunderaars, want een verhaal heeft altijd twee kanten. Ik zoek naar redenen waardoor ik die lijkenpikkers misschien een beetje kan begrijpen. Maar het proberen alleen al maakt me misselijk. Hoe weinig een mens ook bezit, hoe moeilijk het leven in oorlogstijd ook is, het is geen enkel excuus om geen fatsoen te tonen. Om onschuldige slachtoffers zo respectloos te behandelen en nabestaanden tastbare herinneringen af te pakken.
Misschien ben ik naïef in mijn idee dat ieder mens wel weet waar de grenzen van het toelaatbare liggen. Hier is die grens duidelijk zichtbaar: zoiets doe je niet.
Ik kan en wil me niet inleven in deze figuren. Het maakt me zo boos dat ik de daders het liefst hun bewijs van ‘mens-zijn’ zou afnemen. Tegen beter weten in hoop ik dat deze aasgieren alsnog spijt krijgen en alle gestolen spullen teruggeven zodat deze bij de nabestaanden terecht kunnen komen. Misschien dat de klootzakken op die manier kunnen beginnen aan hun lange zoektocht naar vergiffenis en hun menselijke ziel, mochten ze die ooit hebben gehad, weer kunnen terugvinden.
Echt, zoiets doe je niet!
© Carien Touwen 25 juli 2014